Werkinrichting voor blinden in Rotterdam
De maatschappelijke omstandigheden van de blinden zijn ook in Rotterdam lange tijd bepaald niet rooskleurig. Tot aan het midden van de 19e eeuw mogen blinden in Rotterdam – als gunst – op bepaalde dagen bedelen. Dan schuifelen groepjes blinde mannen en vrouwen door de Rotterdamse straten en houden zij bij gegoede burgers hun hand op om zo te proberen enigszins in hun onderhoud te voorzien. Daar zijn vaders bij die met werk in de haven blind geworden zijn en moeders die geen geld hebben voor hun gezinnen.
In 1858 noemen enkele zienden deze toestanden een aanklacht tegen de christelijke naastenliefde. Bewogen mensen nodigen dan blinde bedelaars uit in de zogenaamde ‘Haveloozen-school’ aan de Schiekade. Een paar blinden geeft hier gehoor aan. Zij krijgen een eenvoudige maaltijd en ze worden uit de Bijbel voorgelezen. Wanneer er meer werk beschikbaar komt, komen er ook meer mensen. Door dit groeiende werk wordt het huis al snel te klein maar door een schenking van een gulle gever komt er een huis en tuin aan de Kruiskade beschikbaar en kan het werk verder uitgebreid worden. Dit is het begin van de Rotterdamse Blinden Werkinrichting aan de Van de Duynstraat.
Deze werkinrichting trekt de aandacht van de blinde heer Moon uit Engeland. Hij laat in de werkinrichting Bijbels drukken in het door hem uitgedachte zogenaamde Moonschrift, een van het ziendenschrift afgeleide schrijfwijze van letters en cijfers. Het bestuur van de werkinrichting is hier enthousiast over en moedigt blinden aan om in de werkinrichting te komen werken. Met steun van de diaconie(ën) van de hervormde gemeente(n) in Rotterdam kan de werkinrichting worden uitgebreid met een mandenmakerij en kunnen blinde kinderen onderwijs krijgen in lezen, schrijven, rekenen, aardrijkskunde en handwerken. Het is dan zelfs mogelijk om in een internaat te komen wonen. Voor dit alles is wel structureel specifieke deskundigheid nodig met daarvoor voldoende geldmiddelen. Dat is steeds weer moeilijk.
Veel blinden leven in armoede en zijn aangewezen op ondersteuning van kerkelijke- en/of Burgerlijke Armbesturen maar ook dan blijft het een armoedig bestaan. In 1918 worden in de werkinrichting weeklonen betaald van ƒ3 tot ƒ5.75 afhankelijk van het soort werk dat gedaan wordt en van de persoonlijke (gezins)omstandigheden. De Rotterdamse Centenvereeniging biedt vaak steun van enkele dubbeltjes per week. In de eindjaren ‘20 van de vorige eeuw zijn de weeklonen gestegen tot zo’n ƒ15,50. In de extra moeilijke jaren ’30 kunnen de lonen toch nog weer verhoogd worden: in 1936 wordt ƒ18,10 betaald en in 1938 komt er nog weer zo’n 70 cent bij.
In de tijd net voor de Tweede Wereldoorlog werken er 152 blinden in de werkinrichting maar dan worden 65-plussers ontslagen om jongeren werk te kunnen bieden… De Rotterdamse NCB-afdeling worstelt met dit probleem en zet zich in voor meer werkgelegenheid voor iedereen.
Het bombardement in de meidagen van 1940 verwoest de werkinrichting. Maar dankzij firma Van Rossem Tabak kan op 30 september 1940 in één van haar gebouwen een nieuwe werkinrichting geopend worden voor 33 mannen, later zelfs voor 60 mannen en 16 vrouwen. Daarmee is nog niet iedereen weer aan het werk. Ook dat is een zorg van de Rotterdamse NCB-afdeling.