De oprichting van de Nederlandse Christelijke Blindenbond
In mei 1923 roept mevrouw Diepenhorst in het Maandblad de christelijke blinden op een eigen bond op te richten. ‘Het doel van een positieve christelijke bond moet zijn,’ zo schrijft ze, ‘de bevordering van de stoffelijke en geestelijke belangen der blinden. De stoffelijke welvaart mag niet uit het oog verloren worden, maar toch moet de leuze zijn: het geestelijke voorop.’ Ze ontvangt op haar oproep bijna 30 sympathiebetuigingen uit het hele land. Ze reageert dan: ‘De vrees voor een te klein begin is wel beschaamd. Laten we nu ook verder op ’s Heeren kracht en leiding blijven vertrouwen.’
Deze oproep van mevrouw Diepenhorst sluit aan bij de wens van de Rotterdamse Blindenvereniging op Christelijke Grondslag. Het gevolg is dat er overleg plaats vindt tussen de voorstanders van een landelijke christelijke blindenbond. Ze spreken over een vereniging voor de behartiging van de belangen op landelijk niveau met plaatselijk afdelingen. Dit is met name een wens van Rotterdam die als plaatselijke zelfstandige vereniging te maken heeft met de problematiek van blinden op het gebied van de werkgelegenheid, armoedebestrijding, overheidsinbreng, reisgelegenheid en de samenwerking met de Nederlandse Blindenbond in de Rotterdamse blindencommissie. De Rotterdamse vereniging ontbeert bij dit alles de steun van een landelijke vereniging.
Op 29 februari 1924 vindt er een voorbereidende bijeenkomst plaats onder leiding van de heer E. van Beek ‘die ons’, zo heet het in een kort verslag van deze vergadering, ‘als adviseur door de vriendelijkheid van de werkliedenvereniging Patrimonium was genoemd’. Dat is overigens niet de enige vriendelijkheid van Patrimonium. Patrimonium stelt ook de vergaderruimte aan de Vlietstraat in Amsterdam beschikbaar en zorgt zelfs voor een reiskostenvergoeding voor de bezoekers van de oprichtingsvergadering. Op die eerste vergadering zijn onder andere aanwezig de heren T. Vermeulen uit Rotterdam, voorzitter van de een jaar eerder opgerichte Blindenvereniging op Christelijke Grondslag in Rotterdam, De Vries en Aris uit Amsterdam en de dames Schoonhoven en De Wijn uit respectievelijk Baarn en Wolfheze. De heer Vermeulen zal een reglement opstellen dat op de oprichtingsvergadering besproken zal worden.
Die oprichtingsvergadering van de Nederlandsche Christelijken Blindenbond (NCB) wordt gehouden op zaterdag 12 april 1924. Ook deze vergadering vindt plaats in het gebouw van Patrimonium in Amsterdam en staat opnieuw onder voorzitterschap van de heer Van Beek. Op deze vergadering zijn ongeveer 15 blinden aanwezig. Daar wordt het eerste bestuur gekozen met de heer Th.W. Aris uit Amsterdam als voorzitter. Dit bestuur bestaat verder uit Mej. E. Schoonhoven uit Baarn, de heren J.H. Kruithof uit Kampen, J. Versteeg en G. van de Bijl beiden uit Rotterdam. De heer Van de Bijl wordt al spoedig opgevolgd door de heer G.J. Oort uit Haarlem. De NCB begint met 42 leden. Mevrouw Diepenhorst is vanaf het begin de vaste adviseuse en propagandiste en tevens redactrice van het Maandblad in braille en van de (later opgerichte) Blindengids. De Bondsbestuursvergaderingen worden ook steeds bij mevrouw Diepenhorst thuis gehouden.
Van deze oprichting wordt ook in de pers melding gemaakt. Zo schrijft de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 14 april 1924 over de opgerichte Christelijke Blindenbond in haar avondeditie. Maar ook de NCB zelf zoekt de publiciteit. In een open brief aan de kerkenraden refereert het NCB-bestuur aan deze oprichting en noemt daarin als reden voor de oprichting Gods onfeilbaar Woord als richtsnoer voor het behartigen van de belangen van de blinden. Daarom is er nu een christelijke blindenbond, want een neutrale organisatie houdt geen rekening met Gods Woord, aldus het NCB-bestuur.
Er wordt ook voortvarend gewerkt aan de oprichting van afdelingen. Op 24 mei 1924 wordt de afdeling Amsterdam opgericht en Rotterdam zet op 20 maart 1925 haar vereniging om in de afdeling Rotterdam. Voor de Rotterdamse leden vervalt dan de dubbele contributie die voor sommigen als bezwaarlijk ervaren kan worden. Zo werken de afdelingen samen met waardering voor elkaars activiteiten in een eensgezinde landelijke NCB. Met de groei van de NCB groeit ook het aantal plaatselijke en regionale afdelingen.
De heer Aris is tot zijn overlijden op 28 november 1945 de dienende bondsvoorzitter die met vaste hand de NCB bijna 22 jaar leidt. Voor zijn overlijden legt hij met een brief aan het bestuur zijn voorzitterschap neer en neemt hij afscheid van de NCB.