Bartiméus, ‘Vereeniging tot Christelijke Opvoeding en Onderwijs voor blinde kinderen en jongelieden’
In het najaar van 1913 bestaat Effatha 25 jaar. Al die jaren heeft Effatha gewerkt aan haar doelstelling van bevordering van ‘Christelijke opvoeding van en onderwijs aan doofstomme en blinde kinderen en aan jongelieden’. Effatha viert dit jubileum met gevoelens van dankbaarheid, maar constateert dat voor blinde kinderen dit doel nog niet bereikt is want veel blinde kinderen wonen nog zonder onderwijs gewoon thuis. Effatha grijpt haar jubileum aan om opnieuw aandacht te vragen voor de oprichting van een specifiek instituut op christelijke grondslag voor blinde kinderen voor hun opvoeding, verzorging en onderwijs. Ze heeft voor dit doel al enig kapitaal vergaard én heeft inmiddels een christelijke blindenbibliotheek met onder andere twee volledige Bijbels. Ze noemt dan de inmiddels opgerichte CBB, de christelijke blindenbibliotheek in Amsterdam ‘eene vereeniging die ook in die richting ijverig werkzaam is’ maar voegt daar in één adem aan toe dat dat niet genoeg is.
Voor de oprichting van een afzonderlijke vereniging voor opvoeding en onderwijs roept Effatha een commissie in het leven met onder andere haar bestuursleden de predikanten J. Vonk en J. D. Wielenga. Deze commissie gaat voortvarend te werk en zorgt regelmatig voor publiciteit. “Er bestaat in Nederland eene Vereeniging,” aldus ds. Vonk, “welke zich ten doel stelt christelijke opvoeding en onderwijs van doofstomme en blinde kinderen en jongelieden te bevorderen.” Daarbij laat ds. Vonk niet in het ongewisse dat Effatha het belangrijk vindt dat het werk voor blinde kinderen nu werkelijk opgepakt wordt. Effatha heeft voor dit werk ƒ 2.400 in kas maar hier is volgens Effatha minstens ƒ 25.000 voor nodig. “Hoe zullen we aan dit bedrag komen, vooral als we letten op de tegenwoordige tijdsomstandigheden,” verzucht ds. Vonk in 1914.
Maar met veel inspanning en na veel zorgen wordt het werk gezegend en komt er een specifieke instelling voor opvoeding en onderwijs voor blinde kinderen op christelijke grondslag. Effatha meldt met dankbaarheid: “De nimmer op gang gekomen blindenzorg wordt afgescheiden van Effatha en er wordt een ‘Vereeniging tot Christelijke Opvoeding en Onderwijs voor blinde kinderen en jongelieden’ opgericht. “Na een langdurige en zware bevalling heeft Effatha er een 27 jaar jongere zuster bij, die de – mannelijke – naam Bartiméus draagt.” Het is dan 14 oktober 1915. De jonggeborene krijgt van Effatha een spaarbankboekje mee van ruim ƒ 3.600 en een uitgebreide blindenbibliotheek. Dat is heel mooi maar bij lange na niet genoeg voor aankoop van grond en bouw van een instituut. Daarom gaat de fondswerving door. Er worden contribuanten aangetrokken, meisjes die overal in het land met busjes geld inzamelen, zang- en muziekuitvoeringen van ‘beslist christelijk karakter’ ingezet en diaconieën herinnerd aan hun toezeggingen de nieuwe vereniging te steunen. Het kleine kapitaaltje groeit gestaag zelfs in de moeilijke jaren voor en in de eerste wereldoorlog. Werkbezoeken aan de blindeninstituten in Amsterdam en in Grave geven inzicht in het werk dat wacht. Met veel waardering voor dit werk komt de voorzitter van de bezoeken thuis en vindt het ook beschamend dat een protestants-christelijke instelling voor blinde kinderen nog steeds ontbreekt. “Zij die uit een bloot humanistisch beginsel leven hebben voor de blinden reeds zo veel gedaan en doen dat nog,” zegt hij dan. Het zet hem aan tot nog meer actie.
En dan, na al die inspanningen, wordt op 16 oktober 1919 op het terrein van de Broedergemeente in Zeist het eerste gebouw van het Christelijk Blindeninstituut Bartiméus geopend. Tijdens die plechtige opening is mevrouw A. C. Diepenhorst-de Gaay Fortman aanwezig als presidente van het damescomité van de commissie van toezicht. Zij kan melding maken van de goede contacten tussen de Christelijke Blindenbibliotheek en Bartiméus maar vraagt ook aandacht voor het totale christelijke blindenwerk. Huisvesting en werkgelegenheid voor blinden ontbreken nog. En een eigen christelijke blindenbond is er ook nog niet. Voor mevrouw Diepenhorst – en voor velen met haar – is het werk voor de blinden nog niet ten einde.