De Blindenvereniging op christelijke grondslag in Rotterdam
In het begin van de twintiger jaren van de vorige eeuw zijn de oprichters van de christelijke Rotterdamse blindenvereniging lid van de toenmalige NBB, de Nederlandse Blindenbond. Door de ontwikkelingen binnen deze Blindenbond voelen ze zich daar niet meer thuis en willen ze een eigen christelijke Rotterdamse blindenbond. Daarom beleggen ze in 1922 een vergadering onder leiding van de heer Kapinga, voorzitter van de Zuid-Hollandse kleermakersbond. Reeds het jaar daarop wordt de Rotterdamse Blindenvereniging op Christelijke Grondslag opgericht. Bestuurders van het eerste uur zijn de heren G. van de Bijl en J. Versteeg. Deze vereniging begint met 18 leden.
Van meet af aan behartigt deze christelijke Rotterdamse blindenbond de belangen van de Rotterdamse blinden en neemt ze deel aan het overleg in de Rotterdamse blindencommissie. Maar het begin van deze christelijke Rotterdamse blindenbond is moeizaam: tegenwerking van de Nederlandse Blindenbond, politieke tegenstand en beperkte (financiële) middelen en een gering aantal daadwerkelijke medestanders. Bij dit alles missen ze ook een verwante landelijke organisatie want de problemen vragen naast een plaatselijke vooral een landelijke aanpak. Daarom zet het bestuur zich met kracht in voor een landelijke christelijke organisatie van en voor blinden. Daarmee geven de heren Van de Bijl en Versteeg mede de stoot aan de oprichting in 1924 van de NCB, de Nederlandse Christelijke Blindenbond in Amsterdam.
In het najaar van 1923 is er in Rotterdam, in de bovenzaal van Tivoli een openbare vergadering van de Rotterdamse blindenbond met als sprekers mevrouw Van Kersen, SDAP-raadslid en bestuurder van de Arbeiders Coöperatie Voorwaarts en de heer W. A. Jacobs, de nieuwe voorzitter van de Nederlandse Blindenbond. Daar zijn ook Van de Bijl en Versteeg, bestuurders van de christelijke Rotterdamse blindenbond aanwezig die het christelijk standpunt uitdragen van hun vereniging en niet schromen om met de beide sprekers in debat te gaan.
Door de wezenlijk verschillende uitgangspunten van de Rotterdamse afdeling van de Nederlandse Blindenbond en de Rotterdamse christelijke blindenbond, is de onderlinge verstandhouding niet optimaal. In een artikel in het socialistische dagblad Voorwaarts van december 1923 komt de weerstand van de Nederlandse Blindenbond tegen de christelijke opvattingen duidelijk naar voren. ‘De maatschappelijke idealen van de socialisten,’ aldus dit artikel, ‘zijn niet te vinden in de politieke programma’s van de christelijke partijen en evenmin in de geloofsbelijdenissen van de kerk. De christelijke blindenbond vraagt giften voor een gelukkig kerstfeest van de blinden, het Heilsleger brengt armen een maaltijd en warme kleding en een evangelist zorgt voor ondergoed voor arme kinderen’ vervolgt het artikel in Voorwaarts, ‘opdat de oogjes van de arme stumpers zullen glinsteren van vreugde maar het is allemaal goedkope liefdadigheid in plaats van recht.’
Volgens de Rotterdamse christelijke blindenbond zijn de problemen voor blinden in Rotterdam niet wezenlijk anders dan die in andere delen van het land. Daarom wordt het volgens deze bond tijd dat de christelijke blinden zich organiseren in een eigen zelfstandige christelijke blindenbond voor de behartiging van de belangen van haar leden, naast de algemene Nederlandse Blindenbond en de rooms-katholieke blindenbond St. Odilia. Een christelijke blindenbond die nauw samenwerkt met de andere christelijke organisaties voor blinden in ons land zoals de Christelijke Blindenbibliotheek, Bartiméus en Sonneheerdt. Daarvoor gaat de Rotterdamse christelijke blindenbond zich sterk maken.